Datum: 9 juli 2019
Categorie: uitvaart
De buurvrouw gaat me voor. Ik stap de woning binnen. De geur van duizenden sigaretten beneemt me de adem. Hier woonde Jan, 74 jaar oud. Nadat hij thuis niet lekker is geworden, is hij naar het ziekenhuis gebracht. De buren zijn met hun sleutel naar binnen gegaan, en hebben het hele appartement gepoetst, in afwachting van zijn thuiskomst. Maar hij is in het ziekenhuis overleden.
Ik loop de huiskamer in. De buren hebben hun best gedaan. Toen ze binnen kwamen bleek alles sterk vervuild. Ze hebben de ramen opengezet en emmers gevuld met sop. Maar het oogt nog steeds smoezelig. Ik open een kledingkast. Alles wat er in hangt, blijkt vies. Ik pak pen en papier. Tijd om de uitvaart te regelen.
Een aula vol mensen hoeft niet, maar er moet wel verteld worden wie hij is geweest
Jan heeft geen familie meer, maar de buurvrouw blijkt niet de opdrachtgever. Daarvoor moet ik naar Twente. De ouders van Jan blijken daar in de oorlog naartoe te zijn gevlucht. Ze hebben ondergedoken gezeten bij een boerenechtpaar. Jan heeft altijd contact gehouden met hun kinderen, twee dove jongens. Uiteindelijk regelen de buren met mij de uitvaart, in overleg met de erfgenamen. Zij geven aan welke kist ze willen, en welke kleding Jan moet dragen.
Maar de buren weten weinig van zijn achtergrond, en kennen Jan alleen uit de jaren dat hij in het appartementencomplex woonde. De boerenfamilie heeft hem nauwelijks meegemaakt in het dagelijks leven. Goed, daar sta je dan als uitvaartbegeleider. Je moet er toch iets van maken. Een aula vol mensen hoeft niet, maar er moet wel verteld worden wie hij is geweest, vind ik. Het kan toch niet zo zijn dat je 74 jaar wordt, en wordt begraven zonder enig blijk dat je leven er toe heeft gedaan?
Ik kijk om me heen. De boekenkasten staan vol literatuur. Hij is duidelijk goed opgeleid. Ik haal een pak en een overhemd uit de kast. Er hangen chique merken aan. De buurvrouw vertelt dat Jan scheidrechter was bij een hockeyteam. Hij was een welbespraakte man. Sinds de scheiding woonde hij alleen, en kampte met wat gezondheidsproblemen. Maar hij wilde per se zelfstandig blijven, veilig in zijn eigen cocon. Hij was erg op zichzelf geweest. Ooit had hij een herseninfarct gehad, maar hij wilde geen hulp. In zijn laatste jaren had hij een schoonmaakster, maar die mocht niet overal komen. Ik bedank de buurvrouw. Met die kleine brokjes informatie kan ik wel wat.
Hier rond het graf komen we samen tot de essentie
Op een zomermiddag staan we met zijn elven aan het graf. Het boerenechtpaar met hun zonen, een begeleider, een doventolk, vier buren, en ik. Ik heb gevraagd of een aantal van hen de kist wil dragen. Met dat gewicht op je schouder voel je letterlijk dat je afscheid neemt van een mensenleven. In een stoet rijden we van het mortuarium naar de begraafplaats. Bij aankomst laat ik de klokken luiden. De dragers brengen de kist naar het graf. Ik heb geen aula gehuurd, maar houd een kleine dienst aan het graf.
Want het is mooi weer, en niemand kende Jan eigenlijk goed. Wat voegt het toe om in een zaal bij elkaar te komen? Hier rond het graf komen we samen tot de essentie. Meer hebben we niet nodig.
Ik heb een oude sleutelbos meegenomen, als symbool voor zijn leven
Ik steek een kaars aan, als symbool van de warmte die Jan aan allerlei mensen heeft gegeven. Ik zeg: zoals we hier staan hebben we allemaal een band met Jan. Misschien is het mooi als wij allemaal iets over hem vertellen. Een van de buren zegt: bij oud en nieuw was hij altijd als een van de eersten bij ons. Want die oliebollen kon hij niet laten staan. De boerenfamilie vertelt het verhaal over de onderduik. Toen Jan werd geboren, hoorde hij gelijk bij het gezin. Hij was lief, en zachtaardig. Soms reisde hij naar Twente om bij te kletsen met de jongens, met een doventolk erbij. Een van die dove jongens leest een tekstje voor. ‘Dank Jan, dat we jou hebben mogen leren kennen.’ Het zijn maar 10 zinnen, maar hij heeft er duidelijk zijn best op gedaan.
Ik heb een oude sleutelbos meegenomen, als symbool voor zijn leven. En de goede band die Jan met zijn buren had. Want hij heeft ze alle vier zijn sleutel gegeven. Boerenfamilies zijn vaak gelovig, dus in mijn toespraak leg ik subtiel een verband met de bijbel. Een zinnetje maar, want ik wil me niet op glad ijs begeven.
Als we van iemand een sleutel krijgen, wordt dat gegeven in vertrouwen. De sleutel is het symbool van het eigen domein. Een sleutel van iemand krijgen, betekent dat de ander voelt dat je er geen misbruik van zult maken. Van wat je ziet binnen die eigen muren. De sloten of grendels in Bijbelse verhalen waren niet te vergelijken met die van ons. De sleuteldrager was een beroep aan het hof. Hij waakte over je veiligheid. In Mattheus 16 spreekt Jezus tot Petrus: ‘ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der Hemelen.’ Hoe mooi symbolisch is het: Jan gaf mensen zijn huissleutel. Jullie konden daarmee niet alleen in zijn huis kijken, maar ook in zijn hart. Jullie zagen zijn kwetsbaarheid, maar ook zijn kwaliteit.
Ik sluit af met een gedicht van Vasalis.
‘Boven je ogen zie ik weer de kleine kuil
van smartelijke inspanning, alsof
je op het laatst noodzakelijk nog dat
ontraadselen moet – wat toch je mond
horizontale accolade – allang
begrepen heeft en samenvat.’
Ik heb het oordelen afgeleerd
Die woorden raken mij. Toen wij hem uit het ziekenhuis ophaalden, was hij vrij onverzorgd. Maar we hebben hem gewassen, en zijn nagels geknipt. Toen we klaar waren dacht ik: het is eigenlijk nog best een mooie man. Zijn dikke grijze haar glom weer. Zijn gezicht was glad geschoren. Er kwam echt een gentleman tevoorschijn. Dat maakt ook dat je verbanden gaat leggen. Tussen de literatuur in de kast, de goede sigaren die hij rookte, maar ook zijn eigenzinnigheid. het zelf zijn problemen willen oplossen. Grenzen stellen: nee, dat wil ik niet. In eerste instantie zou je kunnen zeggen: wat een vieze boel is het hier. Maar ik heb het oordelen afgeleerd, want als uitvaartondernemer zie ik zoveel schrijnende situaties.
Dit was zijn leven, dat moet je respecteren. Als hij hulp had ingeroepen, was zijn situatie wellicht anders geweest. Maar Jan voelde zich senang, en hij zat er niet mee dat er een vlekje op zijn overhemd zat. Dus waarom zou je al die kleine dingen die hij anders deed benoemen? Alsof dat er nog toe doet. Hij is dood, en ‘boven je ogen zie ik weer die kuil.’ We zagen Jan weer, zonder baardgroei, zonder vervuiling. We zagen hem weer als mens.